- descendre
- descendre [dessãdr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 naar beneden gaan, komen ⇒ afdalen, zakken, aflopen2 uit-, afstappen ⇒ afstijgen, van boord gaan3 gaan (naar, in)4 〈+ de〉afstammen (van) ⇒ afkomstig zijn (van), komen (uit)5 zich verlagen (tot)♦voorbeelden:1 la marée descend • het wordt ebdescendre d' un arbre • uit een boom klimmendescendre dans le détail, jusqu'aux détails • in bijzonderheden treden2 descendre à terre • aan land gaandescendre de la voiture • uit de auto stappen3 descendre à l'hôtel • zijn intrek in een hotel nemendescendre chez son oncle • bij zijn oom gaan logerendescendre dans le Midi • naar het zuiden gaandescendre dans la rue • de straat opgaan 〈voor een betoging〉la police est descendue dans le café • de politie heeft een inval in het café gedaan¶ manteau qui descend jusqu'aux pieds • mantel die tot op de voeten hangtII 〈overgankelijk werkwoord〉1 afgaan ⇒ afdalen, aflopen, afzakken2 naar beneden brengen ⇒ laten zakken, lager hangen3 〈informeel〉neerschieten ⇒ omlaag halen 〈vliegtuig〉 ⇒ neerleggen, doden♦voorbeelden:1 descendre (l'escalier) quatre à quatre • (de trap) afhollen2 descendre une corde d'un demi-ton • een snaar een halve toon lager stemmen〈informeel〉 je ne peux pas descendre mon sandwich • ik kan mijn boterham niet naar binnen krijgen〈informeel〉 il m'a descendu en ville • hij heeft me in de stad afgezetv1) afdalen, zakken, aflopen2) uitstappen3) gaan (naar, in)4) afstammen (van)5) zich verlagen (tot)6) laten zakken, lager hangen7) neerschieten8) doden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.